Skip to main content

TTE verbindt
onder- en bovengrond

Terugblik Opkomende (en soms zeer zorgwekkende) Stoffen

1 december 2020

OpkomendeStoffen bouwterreinBij TTE werken we al sinds 2012 aan oplossingen voor knelpunten rond opkomende stoffen. En ook de komende jaren zetten we vol in op het hanteerbaar maken van de problematiek. Met de oprichting van het Expertisecentrum PFAS (een initiatief van TTE, Arcadis en Witteveen+Bos) stond TTE in 2012 aan de wieg van het bewustwordingsproces rond opkomende stoffen. Het in 2018 door het Expertisecentrum opgestelde “Handelingskader voor PFAS“ (in opdracht van gemeente Dordrecht en IenW)” is een toegankelijke introductie in deze zeer complexe materie. Recent hebben we het project “Opkomende stoffen in bodem en ondergrond (POP-UP)” afgerond, een onderzoeksproject dat we samen met Arcadis, Bioclear Earth en Witteveen+Bos hebben uitgevoerd (eindproducten POP-UP).  En vanaf 1 november begeleidt TTE IPO en VNG met het project “Decentrale benadering ZZS, identificeren en beperken risico’s in de uitvoeringspraktijk”.

Tijd voor een korte terugblik.

De evaluatie van het tijdelijk handelingskader PFAS

Begin november is het rapport 'Evaluatie van de totstandkoming van het tijdelijk handelingskader PFAS' gepubliceerd. De onderzoekers van ABDTOP Consult hebben een groot aantal partijen geïnterviewd, waaronder het Expertisecentrum PFAS. Het in interessant om een keer gestructureerd na te lezen waarom onze wereld in 2019 op z’n kop stond. Veel belangrijker is natuurlijk de vraag of we met de ervaringen rond PFAS in gedachten kunnen voorkomen dat de bijna 2.000 stoffen op de ZZS-lijst van het RIVM of één van de 350.000 andere chemicaliën (scientias.nl) die inmiddels in omloop zijn, opnieuw het werken in en met bodem blokkeren.

De conclusies in de evaluatie zullen door veel professionals worden herkend en sluiten aan bij de resultaten van ons POP-UP project. In de aanbiedingsbrief aan de kamer geeft de minister een mooie samenvatting van het rapport. Nog korter samengevat:

  • Door de decentralisatie van bodemtaken legde de Rijksoverheid de verantwoordelijkheid voor de aanpak bij de decentrale bevoegde gezagen. Toen duidelijk werd dat de decentrale overheden dit landelijk probleem niet konden oplossen bleek dat op het ministerie (door die decentralisatie) te weinig kennis en expertise aanwezig was om een effectieve regie te voeren. Met de kennis van nu was het daarnaast beter geweest om eerder en nadrukkelijker voor een landelijke aanpak te kiezen. De formele, gedecentraliseerde verdeling van taken is inefficiënt gebleken bij dergelijke wijdverspreide bodemverontreinigingen.
  • Bij het opstellen van het tijdelijk handelingskader is niet of nauwelijks effectief met medeoverheden en bedrijfsleven afgestemd. Ook de gevolgen van het beleid voor de uitvoeringspraktijk zijn onvoldoende in beeld gebracht. Door het ontbreken van een goede organisatiestructuur was er geen systematische afstemming tussen alle relevante actoren.
  • Men beseft onvoldoende dat de huidige (op puntbronnen met reguliere verontreinigingen gebaseerde) wet- en regelgeving in ieder geval op de thema’s ‘stand still’ en ‘zorgplicht’ niet  aansluit bij de problematiek van diffuse en niet-genormeerde stoffen.

De evaluatie sluit af met drie typen aanbevelingen:

1 Verbeter organisatie overheid

  • Geef bestuurlijke ruimte binnen het gedecentraliseerde bodembeleid.
  • Ontwerp samen met alle partijen een systematische en integrale aanpak voor zeer zorgwekkende stoffen.
  • Onderzoek of wet- en regelgeving moet worden aangepast voor diffuus verspreide stoffen.
  • Breng in kaart welke ambtelijke kennis en capaciteit op het ministerie aanwezig moet zijn.
  • Vergroot (toegankelijkheid) kennis
  • Ontwikkel een kennis- en onderzoekstructuur die meerjarig programmeert en bekijk de aansluiting van normeringen.
  • Communiceer duidelijker
  • Richt voor bodem een robuuste overlegstructuur in en verbind die met de structuur van de compartimenten water en lucht.
  • Zorg voor een goede communicatie-aanpak bij grote onzekerheden.

Decentrale benadering ZZS

Veel van de verbeterpunten in de evaluatie van het handelingskader en het synthesedocument van het POP-UP project richten zich op de Rijksoverheid. De decentrale overheden beseffen dat wat betreft opkomende stoffen ook zij voor de nodige uitdagingen staan. Daarom hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG),  het Interprovinciaal overleg (IPO) en de Omgevingsdiensten (Omgevingsdienst NL) het initiatief genomen tot het project “Decentrale benadering ZZS, identificeren en beperken risico’s in de uitvoeringspraktijk”. Het project wordt ondersteund door het RIVM en VNO-NCW. TTE is gevraagd het projectmanagement te verzorgen.

Het project kent vier deelprojecten:

  • Veiligheidsrisico’s van lokale ZZS-situaties in beeld, inventarisatie van ZZS bij gemeentelijke bedrijven.
  • Veiligheidsrisico’s bij provinciale bedrijven in beeld: uitvoeringsknelpunten en procesharmonisatie.
  • Knelpunten en ongewenste effecten in de uitvoeringspraktijk.
  • Startpakket Onderwijsprogramma vergunningverleners, toezichthouders en handhavers.

Met het project slaan de decentrale overheden een brug tussen theorie en praktijk, tussen beleid en uitvoeringspraktijk en wordt de problematiek beter beheersbaar.

Tot slot

Vanuit de diverse overheden wordt hard gewerkt aan het verbeteren van de kennisinfrastructuur rondom Zeer Zorgwekkende Stoffen. In het licht van de komende Omgevingswet natuurlijk een absolute noodzaak. In dat kader nog één aandachtspunt als afsluiting. In de initiatieven rondom de kennisinfrastructuur is nauwelijks aandacht voor de inbreng van de markt. Een gemiste kans omdat juist zij direct in de praktijk opereren als ontwikkelaars en eigenaren van relevante kennis. Eén van de uitgangspunten in de Omgevingswet is de ‘eigen verantwoordelijkheid’: “……zowel overheden, bedrijven als burgers zijn verantwoordelijk voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. En dus niet alleen de overheid……”.  Veel private partijen voelen deze verantwoordelijkheid en hebben de kennis en kunde om een belangrijke bijdrage te leveren. Het Expertisecentrum PFAS en het POP-UP project illustreren dit.